Paardrijden is een sport die risico’s met zich meebrengt; regelmatig vinden er in de omgang met paarden ongevallen plaats waarbij een ruiter of verzorger lichamelijk letsel oploopt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een ruiter die van een paard valt doordat het een onverwachtse beweging maakt, of een dierenarts die tijdens het behandelen van een paard een trap krijgt.
Wie is er aansprakelijk voor door een paard toegebrachte schade?
De wet bepaalt dat bij ongevallen met dieren in beginsel de bezitter van een dier aansprakelijk is op grond van artikel 6:179 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel luidt als volgt: “De bezitter van het dier is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad”. Over het algemeen is de bezitter van een dier ook de eigenaar ervan. Er kan daarom worden aangenomen dat de eigenaar van een paard degene is die aansprakelijk is als zijn paard schade veroorzaakt aan iets of iemand.
Het ligt anders als de eigenaar zijn paard ter beschikking stelt voor gebruik in de bedrijfsuitoefening van een ander. Artikel 6:181 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is dan van toepassing, waarin is bepaald dat degene die het bedrijf uitoefent in beginsel aansprakelijk is voor door het dier aan derden toegebrachte schade. Hiermee wordt dus afgeweken van de hoofdregel dat de bezitter aansprakelijk is. Er is sprake van bedrijfsuitoefening door een ander wanneer die ander het paard tegen betaling zadelmak maakt, beleert of traint. Wanneer het paard enkel ergens ter stalling is ondergebracht is er geen sprake van bedrijfsuitoefening door de eigenaar van de stal, en blijft de bezitter van het paard zelf aansprakelijk.
Wanneer is de bezitter aansprakelijk?
Artikel 6:179 van het Burgerlijk Wetboek stelt dat de schade door het dier aangericht moet zijn. Ten eerste moet er dus sprake zijn van een dier, dat bovendien door mensen gehouden wordt. Dit spreekt voor zich: een wild dier behoort aan niemand toe, waardoor er ook geen eigenaar is om aansprakelijk te stellen. Ten tweede moet de schade door het dier zijn aangericht. Het moet gaan om zelfstandig berokkende schade: het dier moet de schade hebben veroorzaakt door een onberekenbare gedraging. Het wetsartikel gaat er vanuit dat de omgang met dieren gevaren met zich meebrengt die niet volledig beheersbaar zijn. Deze gevaren vloeien eruit voort dat dieren een ‘eigen energie’ hebben waardoor hun gedrag een onberekenbaar karakter heeft. Bij deze ‘eigen energie’ kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een paard dat tijdens het rijden ergens van schrikt en op hol slaat, daarbij vergetend dat het een ruiter op zijn rug heeft.
Het wetsartikel bevat ook een tenzij-clausule. Deze clausule houdt in dat de bezitter van het dier niet aansprakelijk is indien hij ook niet aansprakelijk zou zijn geweest wanneer hij de gedraging van het dier wél in zijn macht zou hebben gehad. Deze bepaling kan als volgt worden uitgelegd: gedraagt de bezitter zich onrechtmatig als hij het bevel voor de gedraging in kwestie geeft of deze gedraging bewust toelaat? Zo ja, dan is hij aansprakelijk op grond van artikel 6:179 van het Burgerlijk Wetboek. Een geslaagd beroep op deze clausule komt overigens maar zelden voor.
Eigen verantwoordelijkheid?
Nu is het zo dat algemeen bekend is dat de omgang met dieren (in dit geval de omgang met paarden) risico’s met zich meebrengt. Je zou kunnen stellen dat iemand deze risico’s aanvaardt op het moment dat hij of zij op een paard gaat zitten of de stal van een paard betreedt. Toch neemt dit de aansprakelijkheid van de paardenbezitter niet weg. Wel wordt er bij het bepalen van de mate van aansprakelijkheid rekening gehouden met een bepaald percentage ‘eigen schuld’ van het slachtoffer. Een deel van de schade zal dan voor rekening van het slachtoffer zelf komen. De verdeling van de aansprakelijkheid kan door verschillende factoren beïnvloed worden. Daarbij kan gedacht worden aan leeftijd en ervaring van het slachtoffer, ervaring van een eventuele instructeur of bekendheid van de bezitter met gevaarlijke eigenschappen van zijn paard. Uit jurisprudentie blijkt dat er bijna altijd uit wordt gegaan van een bepaald percentage eigen schuld, behalve als het gaat om kinderen van jonger dan 14 jaar.
Enkele voorbeelden
Wie is er aansprakelijk als een leerling van de manege tijdens de les van een pony/paard afvalt? In beginsel is de manegehouder, als eigenaar van het dier, aansprakelijk voor de door de ruiter opgelopen schade. Wel wordt bekeken wat de manegehouder eraan heeft gedaan om ongelukken te voorkomen. Bijvoorbeeld: was het paard braaf, werd de les gegeven door een bekwaam en gediplomeerd instructeur, etc. Daarbij is het zo dat de ruiter er bewust voor koos om het risico te nemen op een paard te gaan zitten, en er daarom rekening gehouden wordt met een bepaald percentage ‘eigen schuld’. Er kan een hoger percentage eigen schuld worden toegerekend als de ruiter verkeerd/onzorgvuldig heeft gehandeld en daarmee zelf heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Dit is echter altijd afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Wie is er aansprakelijk als een paardenbezitter zijn paard laat rijden door iemand (een amateur) en diegene er afvalt door een gedraging van het paard? Net als in het bovenstaande geval is de paardenbezitter aansprakelijk voor de door de ruiter opgelopen schade, maar zal er ook rekening gehouden worden met een percentage eigen schuld.
Wie is er aansprakelijk als een paardenbezitter zijn paard laat rijden door iemand (een professional) en daarvoor betaalt, en diegene er afvalt? Hierbij gaat het om de uitleg van de overeenkomst die de paardenbezitter en de professionele ruiter met elkaar hebben gesloten. Hoe het zit met de aansprakelijkheid hangt erg af van de aard van de overeenkomst. Indien het gaat om een braaf paard dat door een ander wordt gereden omdat de bezitter geen tijd heeft, en het paard de ruiter er onverwachts afgooit, is de bezitter aansprakelijk (met inachtneming van het hiervoor besproken percentage eigen schuld voor de ruiter). In het geval dat het paard zich stelselmatig misdraagt en de bezitter aan de professional vraagt om het paard “op te voeden” is de situatie heel anders. Als de ruiter een dergelijke overeenkomst aangaat doet hij dat met de wetenschap dat het paard zich gevaarlijk kan gedragen en accepteert hij dat er een grotere kans bestaat dat hij er af zal vallen en schade zal oplopen. Het zal hierbij lastiger zijn om te bepalen wie aansprakelijk is: gezien de aard van de overeenkomst zal aan de ruiter in ieder geval een hoger percentage eigen schuld worden toegerekend. De omstandigheden van het geval zijn voor het bepalen van de aansprakelijkheid dus van groot belang.
Wie is er aansprakelijk wanneer er iets gebeurt tijdens een evenement? Dit is vooral interessant wanneer het gaat om een spring- of crosswedstrijd, waarbij van belang is dat goed gecontroleerd wordt of de hindernissen veilig zijn opgebouwd en dergelijke.
Een goed voorbeeld hiervan is een grote zaak die de afgelopen jaren geleden speelde, waarbij het ging om een ongeval tijdens een eventingwedstrijd. [1] Tijdens die wedstrijd verongelukte een paard tijdens het crossonderdeel, omdat het over de kop sloeg over een hindernis die niet (goed) verankerd was in de bodem en meekantelde toen het paard er tegenaan sprong. De rechtbank had bepaald dat de organiserende vereniging en de parcoursbouwer voor dit ongeval aansprakelijk waren en veroordeelde hen gezamenlijk tot het betalen van een schadevergoeding aan de ruiter.
De organisatie ging in hoger beroep en deed bij het gerechtshof een beroep op de exoneratieclausule waarmee de ruiter akkoord was gegaan toen hij zich voor de wedstrijd inschrijf; in deze clausule was opgenomen dat de organisatie niet aansprakelijk was in het geval van schade aan de deelnemer of aan diens paard. Dit beroep werd niet gehonoreerd. Hieraan lagen de volgende overwegingen ten grondslag:
- Aan de organisator (die tevens eindverantwoordelijk is voor de veiligheid) en de parcoursbouwer valt een ernstig verwijt te maken omtrent het niet vastzetten van de hindernis. Uit de van toepassing zijnde reglementen (de reglementen van de KNHS en FEI) blijkt dat het voor de veiligheid van groot belang is dat mobiele hindernissen vaststaan, zodat deze niet omver gesprongen kan worden.
- Dat de ruiter zich bewust was van de risico’s van deelname aan een crosswedstrijd en zich hieraan vrijwillig heeft blootgesteld, is geen reden om organisatie en parcoursbouwer te bevrijden van de aansprakelijkheid die op hen rust vanwege het niet treffen van de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen. Bovendien hoefde de ruiter niet bedacht te zijn op het risico dat de hindernis niet vast stond.
Dit betekent niet dat een wedstrijdorganisatie nooit een geslaagd beroep op een exoneratieclausule zou kunnen doen. Dit zal altijd afhangen van de omstandigheden van het geval. In casu was een beroep op de exoneratieclausule echter onaanvaardbaar, gezien het feit dat de nationale en internationale regelgeving niet was nageleefd en hierdoor de veiligheid van de deelnemers en hun paarden onnodig in gevaar kwam.